De hak van Italië hangt er een beetje verloren bij. Voordat je er bent, sla je af naar Griekenland of Sicilië. En dan mis je heel wat: prachtige steden, ruige kusten, uitgestrekte olijfgaarden en een bijzondere mix aan culturen. We maakten een rondje door de Salento, zoals de hak bij de Italianen heet. Dagwandelingen wisselden we af met dieseltreintjes.
Verschenen nummer maart 2021 van Wandelmagazine .
“Kalispera”, groet de man in spijkerbroek en blauwe trui, die na ons telefoontje verassend snel komt aanfietsen om de poort naar de ‘ondergrondse spoken’ te openen. Verbouwereerd antwoorden we “buona sera.” We hebben ons Grieks niet paraat in Italië. Geatano moet lachen. Hij is een nazaat van de Grieken, die hier voor de Romeinen en al die andere volkeren neerstreken in de hak van de laars. Groot Griekenland noemen ze de streek nog steeds, maar veel Grieks wordt er niet meer gesproken. “Mijn kinderen begrijpen me, maar spreken zelf geen Griko meer”, zegt Gaetano met spijt in zijn stem. Ondertussen heeft hij de poort opengemaakt en dalen we af in een duister gewelf. In het midden staat een grote ronde stenen tafel met een molensteen erop. “Tot honderd jaar geleden liepen in deze kelder vier geblinddoekte ezels om de beurt rondjes om de oliepers aan te drijven. Dag en nacht ging het in de oogsttijd door. Veertig mannen zorgden voor de aanvoer van olijven en afvoer van de olie.” En die ondergrondse spoken? Dat blijkt een gangenstelsel vol olijfpersen te zijn. Die waren onder de grond van het stadje Sternatia verstopt om te voorkomen dat zeerovers de olie inpikten.
Olijfboompest
We stappen uit bij een eenzaam stationsgebouwtje, geen huis te zien en lopen even later over smalle wegen, tussen kalksteen muurtjes, door een groot grijs woud van dode olijfbomen. Soms steekt er nog een plukje groen uit, maar ook daar ontbreken de olijven. De olijfboompest heeft in Salento hard toegeslagen Geen boom is ontkomen aan de Xylella fastidiosa-bacterie. Sommige olijfbomen zijn meer dan 500 jaar oud. En wat zijn ze met hun opengespleten stam en hun getordeerde takken wonderbaarlijk mooi. Ook al zijn ze dood, we kunnen er geen genoeg van krijgen. Tussen de bomen staan geheimzinnige gebouwtjes, een soort hutten van kalksteen. Huisjes waar de boeren hun spullen opbergen, vertelt een man die vijgen staat te plukken. ‘Ga je gang, pluk maar,’ gebaart hij.
Even verderop klinkt het geluid van een motor. Achter een muurtje is Piergiorgio bezig om de grond tussen zijn piepjonge olijfbomen te ploegen. “Ik heb mijn dode bomen met wortel en tak gerooid en nieuwe geplant. Met 25 euro subsidie per boom, geen vetpot. Dit jaar kan ik al wat oogsten”, zegt hij opgewekt. Of ze niet binnen de kortste keren weer ziek worden, willen wij weten. Die bacterie is toch hartstikke besmettelijk. “Nee, deze zijn gegarandeerd immuun, hebben ze me gezegd.” Waarom doen zijn buren dan niet hetzelfde? “Eigenlijk verkoopt niemand hier meer zijn olijven. Zo’n perceel is net genoeg om de familie van olie te voorzien.” De economische betekenis is gering en nodigt niet uit tot grootscheeps rooien. Maar ook elders in de Salento, waar wel grote olijfboeren zitten, komt de strijd tegen de xylella niet erg op gang en breidt de ziekte zich met twintig kilometer per jaar naar het noorden uit. Dat is vreemd als je weet dat een bufferzone van honderd meter rond een besmette boom volstaat om de verspreiding van de ziekte tegen te gaan. In Nederland zou de Voedsel- en Waren Autoriteit meteen aan het ruimen slaan. “Tsja, dit is Italië”, verzucht Piergiorgio.
Fakir
Het landschap van het grijze woud glooit slechts licht. Alleen aan de kust zijn enkele dalen ingesneden in de kalkbodem. Door zo’n vallei dalen we over het Sentiero de Ciolo, een oud smokkelaarspad, naar de diepblauwe zee. Onder een hoge brug ligt een strandje vol gepakt met mensen. Wij springen vanaf de rotsen het koele water in. Verkwikt lopen we verder langs de kust. We raken al snel in de ban van de grillig verweerde witte karstvelden die mooi contrasteren met het blauw van de Ionische zee. Maar fijn lopen is het niet, je stapt er over messcherpe richels en diepe gleuven. Als je geen fakir bent, doe dan stevige schoenen aan en neem een stok mee. Een andere kustwandelingen voert ons door weer zo’n woest landschap naar de meest oostelijke punt van Italië. Het is er stil en leeg met aan de einder de vuurtoren op kaap Punta Facì. Hoe zou de lichtwachter daar ooit aan voedsel en water zijn gekomen? We fantaseren erop los. Als we de toren bijna kunnen aanraken zijn we teleurgesteld, ramen en deuren zijn dichtgemetseld. Aan de zeekant rusten we uit met de vuurtoren als rugleuning.
Centopietri
“Wat moet je in dat arme en achtergebleven deel van Italië”, horen we wel eens zeggen. Oké, het was geen vetpot voor de meeste Salentijnen. In het karstlandschap waar al het water naar ondergrondse rivieren wegsijpelt, was landbouw een marginale zaak. De bodem was zelfs zo arm dat er geen vee kon worden gehouden. Maar toch, wat een rijkdom aan gebouwen vinden we in de hak. Overal loop je door nauwe straten met palazzo’s die altijd weer uitkomen op een zonovergoten plein met een eeuwenoude kerk. Lecce, de hoofdstad van Salento heeft niet één, maar zelfs twee gave Romeinse amfitheaters waar wij, gewone sterveling uit de moderne tijd, even mogen plaatsnemen als er een concert of iets anders wordt gegeven. De weelde van deze grote stad is nog voorstelbaar, maar echt verbazingwekkend vinden wij de rijkdom van de kleine stadjes en dorpen. We mogen in Casarano even naar het 6de -eeuwse mozaïekplafond van de Santa Maria della Groce kijken. In Patu lopen we Centopietri, een grafmonument uit inderdaad 100 loeigrote kalksteenblokken, tegen het lijf. Onvoorstelbaar dat deze monumenten in de vergetelheid raakten en pas rond 1900 opnieuw werden ontdekt.
Bellen rinkelen. De trein komt eraan. Helemaal alleen staan we op het perron, geen medereiziger te zien. De stip in de verte groeit aan tot een dieseltreintje die puffend tot stilstand komt aan ons perron. Deuren klappen open, maar niemand stapt uit. Binnen treffen we drie zwarte mannen met oordopjes in. De conducteur vraagt waar we naar toe gaan, onze kaartjes hoeft hij niet te zien. Een toeter van de machinist en dan is er de cadans van de wielen. Een paar kinderen zwaaien naar de trein. We openen twee bovenramen en hangen met onze hoofden een stukje naar buiten, niet te ver natuurlijk want dat gaat je hoofd er af: ‘E pericoloso sporgesi’. Kalmpjes glijdt de ene olijfgaard na de andere voorbij. Mooi roestbruin kleurt de grond, maar met de bomen is iets geks aan de hand, ze kleuren grijs.
800 schedels
De hak was een doorgangshuis van vele heersers. Na de Romeinen kwamen Byzantijnen, Arabieren, Normandiërs, Fransen, Spanjaarden en de Oostenrijkers, om de belangrijkste te noemen. De steden kregen grote forten, daartussen lagen langs de kust eenzame verdedigingstorens. Ook de Turken vielen ooit de hak binnen, maar bleven slechts één jaar. In 1480 veroverden ze de stad Otranto en richtten een bloedbad aan. De kathedraal van de stad heeft het overleefd. Die ligt aan een stil plein wat achter de drukke toeristenwinkelstraat. Nieuwsgierig lopen we onder het rozetraam naar binnen. Onze blik wordt meteen gevangen door de levensboom, een pracht van een mozaïek uit de 12e eeuw dat de hele vloer bedekt. De boom des levens vertelt in wijde vertakkingen allerlei verhalen. Er zijn voorstellingen uit het Oude Testament, we zien koning Arthur, Alexander de Grote en allerlei fabeldieren. Maar ons doel ligt achter het Maria-altaar, daar staren achthonderd schedels, keurig opgestapeld achter glas, ons aan. Het zijn de mannen die weigerden om zich tot de islam te bekeren. De eerste die onthoofd werd was Antonio Primaldo. Het verhaal wil dat zijn lijf recht overeind ging staan tot het laatste hoofd werd afgehakt. Pas toen zeeg Antonio ineen. Een van de beulen, Berlabel, was zo onder de indruk dat hij zich tot het Christendom bekeerde. Achter een raampje onder het Maria-altaar is de rots te zien waarop de mannen hun hoofd moesten leggen. Met enige gêne pakken we onze camera’s. Pas als we ons alleen wanen richten we ze op de lugubere uitstalling.
We boemelen tussen de inmiddels vertrouwde muurtjes van de olijfgaarden. Auto’s wachten achter de rood-witte spoorbomen. Deze keer zitten we niet alleen in de trein met migranten op weg naar hun slecht betaalde baantjes. Onze boemel is bomvol schoolkinderen. We stappen uit in Gallipoli een stad aan de westkust. Het oude centrum ligt op een eilandje in zee en telt maar liefst 20 godshuizen. Bijna allemaal barokpareltjes waar kunstenaars geen plekje leeg lieten. Nauwe straatjes voeren ons naar het halve maanstrand waar we een duik nemen in het heldere water van de Ionische zee. De westkust heeft anders dan de oostkust veel zandstranden. Prachtige stranden, maar heel wat Salentijnen geven de voorkeur aan rotsstranden. Waarom in godsnaam? “Al dat zand tussen je tenen en je bilspleet vind we vies”, zeggen ze dan.
Wandelwijzer
Het zuidelijke deel van de regio Apulië is de Salento. De hak is een lichtglooiend kalklandschap tussen de Ionische en Adriatische Zee. De oostkust en een deel van de westkust wordt gevormd door grillige kalkkliffen. Voor weidse zandstranden moet je aan het zuidelijk deel van de westkust zijn. Fraaie steden zijn Lecce, Otranto en Gallipoli.
Bereikbaarheid
Dankzij de nieuwe nachttreinen van de Oostenrijkse spoorwegen is de Hak binnen 24 uur bereikbaar vanuit Nederland. Rechtstreekse vluchten zijn er naar Brindisi en Bari.
Beste periode
Wandelen in juli en augustus wordt afgeraden vanwege de hitte.
Wandelen
Wij liepen op uitnodiging zeven dagen het programma Walk n'rail van Salento Bici Tours Voor de lange-afstandslopers is er een zuidelijke tak van de Via Francigena langs de oostkust van de Salento van Brindisi naar Santa Maria de Leuca.
Meer weten?