In de verte steken drie terpen boven het Wad. Je kunt je voorstellen dat Plinius dit maar een troosteloze omgeving vond. Het hallig Nordstrandischmoor is een van de restanten van het oude eiland Nordstrand. In een oktobernacht in 1634 sloeg een zware storm de kust 30 kilometer landinwaarts. Vanindervelde, een Nederlander, nam de bedijking van de restanten ter hand. Zijn familie legde er vier polders droog, die de basis vormen voor het huidige eiland Nordstrand. Anderhalve eeuw was de familie er heer en meester, maar raakten ten slotte alles kwijt. Het bisdom Utrecht heeft er nog steeds een paar stukken land in zijn bezit.
Verschenen in Op Lemen Voeten 2002-5
Voor ons glinstert het drooggevallen wad. We knijpen de ogen tot smalle spleetjes en zien aan de horizon een oerhollands landschap: bulten die oprijzen uit de vlakte. Ze liggen op met gras begroeid land zonder dijken. Er schiet ons een tekst te binnen die de Romeinse militair Caius Plinius Secundus schreef na een bezoek aan Noord-Nederland: "Daar leeft het arme volk op hoge heuvels of op plateaus die zij eigenhandig hebben opgeworpen tot boven de, volgens hun ervaring, hoogste vloedlijn. Daarop hebben ze hun hutten gebouwd en als het water het omringende gebied bedekt, zijn het net opvarenden van een schip. Maar wanneer het water wijkt, lijken ze meer op schipbreukelingen,…..
Michelinmannetjes
We staan op een hoge zeedijk aan de westkust van Sleeswijk-Holstein, vlakbij Denemarken. Nordstrandischmoor, heet het kwelderland waar de terpen liggen. De Duitsers noemen zo’n onbedijkt eiland een hallig. We willen er meer van zien, maar door het slik baggeren vinden we maar niks, dat is te eng. Gelukkig ligt er ook een smalspoor op een dijkje van ruw gestapelde basaltblokken. Prachtig, zo’n mooi recht dijkje door het wad, maar is het wel helemaal veilig? De rails kleurt groen naar de algen. Met hoog water zijn we misschien de sigaar. We vragen het aan de serveerster in de snackbar aan de voet van de dijk. ‘Nein, zu gefährlich,’ zegt ze. We vragen het een vogelaar: Nein, zu anstrengend. We vragen het de treinbestuurder: ‘Kein Probleem.’ Het water wordt, begrijpen we, vandaag niet tegen de dijk gestuwd, de wind is landafwaarts. Blij lopen we de rails op. Geen mens te zien. Het wad is voor ons alleen. Eenmaal worden we ingehaald door het speelgoedtreintje. De verkleumde passagiers, niet meer dan drie, lijken met hun dubbele overjassen op Michelinmannetjes. Een straffe wind blaast ons gevaarlijk snel over wiebelende basaltblokken. Af en toe even stoppen om zonder gevaar naar de terpen te kijken. Er zijn er vier, elk bekroond met een boerderij.
Geen slappe dijkjes meer
Nordstrandischmoor is samen met de verderop gelegen eilanden Nordstrand en Pellworm een overblijfsel van een veel groter eiland dat ook Nordstrand heette. In de avond van 11 oktober 1634 stuwde een vliegende storm het water omhoog. Drie uur later waren de dijken op 44 plekken gebroken. Ruim 6000 mensen verdronken, dat was tweederde van de bevolking. Op Nordstrandischmoor werden geen nieuwe dijken opgeworpen. De overlevenden hoogden alleen de terpen op. Het vertrouwen in de dijken was weg. Pellworm en het huidige Nordstrand werden wel opnieuw bedijkt, zij het stap voor stap. De dijk rond de eerste polder, de Alterkoog, was in 1654 klaar. De Nederlandse bedijkingsdeskundige Quirinus Indervelde voerde het werk uit. Hij had eerder dijken aangelegd op Overflakee en in de buurt van Antwerpen. De Hertog van Sleeswijk-Holstein wilde niet meer van die slappe dijkjes, maar stevige dijken. Daar was kennis en veel geld voor nodig. Dat hadden Quirinus Indervelde en zijn aandeelhouders. Zij mochten het land terug winnen en kregen het als beloning in bezit. Ook verleende de hertog hen het recht op eigen bestuur, rechtspraak en politie. In het lutherse Sleeswijk-Holstein mochten zij de katholieke godsdienst uitoefenen. Na de Alterkoog volgden in 1657, 1663 en 1691 de polders Osterkoog, Trindermarschkoog en de Neukoog. Indervelde moest honderden dijkwerkers uit Brabant halen, want de bevolking van Nordstrand had geen zin om mee te helpen. Hun verdronken land zou eenmaal drooggelegd toch in handen van Hollandse aandeelhouders vallen.
Zeearend
Na de spoorbielzen en de wiebelende basaltblokken kan op Nordstrandischmoor het hoofd eindelijk weer zonder gevaar omhoog. Op de warften, terpen, staan geen nietige hutten zoals Gaius Plinius Secundus ze zag, maar nieuwe lelijkheid met van die kleine Duitse ramen. Het grootste gebouw, een café-pension, staat op de hoogste terp. De pensiongasten die we op het treintje zagen zijn al verdwenen, die zitten al op hun kamer. Een bordje vraagt wadlopers beleefd de schoenen af te spoelen, maar de deur van het café is dicht. Het is te koud voor wadlopen. De zon schijnt in het gezicht, wind in de rug. Behaaglijk om zo door het ruige winterse kwelderland van terp naar terp te lopen. Geulen, met sneeuw vol gestoven, trekken grillige witte strepen door de groengele kwelders. Schapen springen, nog nooit eerder gezien, over geulen en sloten. Steeds weer gaan zwermen kolganzen op de wieken om even verderop neer te dalen. Behalve een man met bromfietshelm, laat geen mens zich zien. Geen hond die blaft. Bordjes met: ‘Hier waak ik,’ zijn niet nodig. Het gevaar komt van zee. Daar moeten de terpbewoners op letten. Helemaal weerloos tegen de kracht van het water zijn ze niet. In het westen, het meest kwetsbare deel van het eiland, is de kust versterkt met basaltblokken. Ertussen ligt een klein haventje. Daar rusten we uit. Dat doet ook een jonge zeearend. Tijd genoeg om hem te bewonderen. Pas als ons brood op is, vliegt zij weg.
Onbekende bestemming
In de verte steekt de Lutherse kerktoren van Odenbull op Nordstrand boven de kruin van de dijk uit. Daar zochten we gisteren naar de Inderveldestrasse. Zou, vroegen we ons af, die naam van die Hollandse dijkenbouwer nog voortleven? Niemand die ons een Inderveldestrasse kon wijzen. Het geslacht dat het leven op het eiland bestierde, leeft niet voort in het bewustzijn van de huidige bewoners. Het is dan ook ruim tweeënhalve eeuw geleden dat de laatste Indervelde op Nordstrand woonde. Het familiegraf van de Inderveldes ligt in een bakstenen katholieke kerkje op de dijk, gebouwd in 1662. Het viel onder het gezag van de Utrechtse aartsbisschop. Dat de Inderveldes van het eiland verlieten, heeft te maken met een religieus conflict uit 1723. Toen scheidden oud-katholieken zich af van de moederkerk, omdat ze het gezag van de paus niet meer erkenden. Dit verdeelde ook de Nederlandse kolonie op Nordstrand. Het roomse kerkje op de dijk ging naar de groep met het meeste land, de oud-katholieken. Pausgetrouwen waaronder Quirinus Fransiscus, de laatste Indervelde, trachtten de macht te herwinnen door opnieuw land droog te leggen. Die poging mislukte. De kwaliteit van de dijk van de vijfde polder, de Christiaanskoog was zo slecht dat deze bij de eerste de beste storm bezweek. Quirinus Fransiscus Indervelde ging failliet en verliet het eiland met onbekende bestemming.
Veel van de Nederlandse aandeelhouders en dijkwerkers bleven op Nordstrandt wonen. Ze spraken tot 1870 Nederlands in hun oud-katholieke kerkje. Daarna bleef een Nederlandse pater er nog zo’n vijftig jaar in het Duits preken. Maar ook nu is de band met de oud-katholieke kerk in Utrecht nog niet helemaal verdwenen. In de loop der jaren schonken Nordstranders land aan het Utrechtse kapittel. Het heeft nu nog ruim veertig hectare landbouwgrond in bezit.