Een paradijs voor de kanoër, maar lekker wandelen kan je er ook, langs de oevers van meren en over slingerende bloemdijken. De moerassen liggen diep verscholen in het binnenland, aan de grens met Wit-Rusland.
“Gaan jullie naar Pripjat?”, vragen vrienden vol ongeloof of met enige afgunst. Netflix heeft met de serie over Tsjernobyl, de grootste kernramp ooit, niet alleen het rampentoerisme naar de verlaten stad Pripjat, vlakbij de kerncentrale, omhooggestuwd, maar ook de zorg om onze gezondheid. Wij hebben geen zin om met een geigerteller tussen de sensatiezoekers te wandelen dus gaan we 300 kilometer westelijker naar het veilige deel van het moeras, waar geen westerling komt. Bijna 500 km strekken de Pripjatmoerassen zich uit van Poolse grens in het westen tot de centrale van Tsjernobyl in het oosten. Het was een van de grootste moerasgebieden in Europa. Grote delen zijn omgezet in landbouwgebieden, de nazi’s wilde de moerassen helemaal droogleggen om het hinderlijke verzet van partizanen, die zich hier verstopten, te kunnen breken. Wat zonder straling rest is het uitgestrekte Oekraïense natuurpark Pripjat-Stokhid. Bij Tsjernobyl ligt nog een Wit-Russische park met de veelzeggende naam Radio-ecologisch reservaat Polesski.
Gekloofde handen
Het is zes uur in de morgen als we in de stad Lutsk de nachttrein uit Kiev verlaten. Even is het heel druk, maar al snel zijn alle taxi’s verdwenen en staan we moederziel alleen op het stationsplein. Voor de bus richting de Wit-Russische grens moeten we naar de andere kant van het spoor, zegt een eenzame passant in gebrekkig Engels. En het klopt. Gauw nog even koffie en dan de bus in. De chauffeur rijdt op hoop van zegen. Aan de achteruitspiegel bungelt een goudglimmende amulet met een stralende Jezus. We hobbelen steeds verder het binnenland in. Stenen huizen worden houten huizen. Overal paard en wagens, hoog beladen met hooi. Verdwenen zijn de felgekleurde nepnagels uit Kiev. Vrouwen met gekloofde handen stappen met lege emmers de bus in. Ze geven geld aan ons. Of we het even door willen geven aan de chauffeur, gebaren ze. Het wisselgeld gaat via onze handen terug naar de vrouwen. Dan staat de chauffeur plotseling op de rem en lopen de vrouwen druk kletsend met hun emmers het bos in. Ze gaan bessen plukken.
Na vier uur zijn we in Lyubeshiv, de plaats waar het kantoor van het natuurpark Pripjat-Stokhid is gevestigd. We zijn gefascineerd door de camouflagebroek van de directeur, Alexander Sashchuk. Achter zijn bureau hangen twee foto’s. Op de een staat hij zwaarbewapend tussen zijn soldatenmaatjes. Op de ander zien we een granaathuls en een bloeiende krokus. “Het leven en de dood”, verduidelijkt de directeur. Het natuurpark moest 10 procent van haar personeel afstaan, toen in het voorjaar van 2014 oorlog uitbrak in het oosten van het land. Bij de gevechten zijn inmiddels duizenden Oekraïense en Russische soldaten gesneuveld.
Een grote spons
Vitaliy, onze gids, ontsprong de dans; hij mocht in zijn geliefde park blijven. “I am a river man”, zegt Vitaliy terwijl hij naar zichzelf wijst. Enthousiast vertelt hij van zijn kanotochten over de talloze meren en rivieren. We kijken naar een trotse man die zijn kano’s niet koopt maar zelf van hout maakt. Dat we hier komen wandelen, begrijpt hij niet. “Kanoën is toch veel leuker.” Dat zal best zo wezen, maar we komen hier om te wandelen, zeggen we een beetje streng. Onze tocht begint in Svalovychi een gehucht waar de huizen nog met riet bedekt zijn. Een boer schept water uit de put voor zijn zwart witte koe. “Kom maar, drink maar lekker”, lijkt hij te zeggen. Wanneer de moeder van de boer een kijkje komt nemen, spoort hij haar aan om ons te begroeten met “Guten Tag.” Maar ze laat zich niet commanderen. Vriendelijk lacht ze haar gouden tanden bloot.
Het wordt spannend als Vitaliy zijn schoenen en sokken uitrekt en verder waadt door donker water dat tot kniehoogte reikt. Wij volgen, met onze fototoestellen strak tegen de borst geklemd. Het moeras is een grote spons. Als de rivieren veel water aanvoeren zoals nu, slurpt het water op, om het later langzaam weer los te laten. Lekker klimmen we uiteindelijk door het droge zand van een rivierduin omhoog naar een vogelhut. Vogels zien we niet, wel kanoërs met felgekleurde paddels. ”Die kano daar heb ik gemaakt”, wijst Vitaliy. Hij holt het duin af om te horen of die een beetje lekker vaart. Zonder nog in de prut weg te zakken lopen we verder door een naaldbos. Dan opent het landschap zich en kijken we prachtig uit over uitgestrekte rietvelden en het vrolijke geel van hooilanden. Een paard met stevige poten staat geduldig te wachten tot zijn baas aan de teugels trekt om weer een vracht hooi naar de boerderij te brengen. Een ooievaar wandelt statig door het lange gras. Over slingerde zanddijken, paars van de bloeiende tijm, lopen we heerlijk in het avondlicht naar de einder. Daar in het dorpje Lyub‘Yaz’ duiken jongens vanaf de brugleuning de plomp in.
Blauw-geel
Verderop langs de rechte asfaltweg, meer is het dorp niet, dansen de dorpelingen. In het hotel annex winkel van oud-voetballer Taras Mykhalyk van Dynamo Kiev is het bruiloftsfeest in volle gang. Op een Oekraïense discodeun danst een oude man met een meisje met blonde vlechten De tafels versierd met vrolijke gele en blauwe linten. “De kleuren van onze vlag. Het blauw staat voor onze hemel en het geel voor de graanvelden’, zegt een feestganger in het Italiaans.
Over het terrein van de oude kolchoz lopen we naar onze datsja. De schuren zijn beroofd van hun daken, op een klein gebouwtje na. We drukken ons gezicht tegen het glas en turen naar binnen. Een timmerwerkplaats, zo lijkt het. Waarom gebeurt er met de rest van de gebouwen niets. Toch straling? En van wie zijn die bouwvallen eigenlijk? Later in bed lezen we in ‘Het land dat maar niet wil lukken’, van journaliste Fleur de Weerd, dat de staatbedrijven gelijkelijk verdeeld zijn onder de dorpsbewoners. Je aandeel verkopen mag niet, verhuren wel. Maar wie wat precies bezit is onduidelijk. Geen situatie om de verrotte boel eens lekker op te knappen.